Plato en Aristoteles

Vooraf

 

Misschien, of zelfs waarschijnlijk, hebben jullie het al gehoord dat ik besloten heb om lid te worden van de Rooms-Katholieke kerk. Het is een beslissing die, zo blijkt achteraf, voor maar weinig mensen als een verrassing komt. Maar het blijft toch een beslissing die voor mijzelf heel diep gaat. En daarmee raak je dan meteen aan wat geloof is. Voor mij is het niet iets dat te beredeneren valt, laat staan te bewijzen. Jullie zullen je dan vervolgens afvragen waarom ik dan theologie ben gaan studeren. Ik denk juist daarom; omdat God niet te verklaren is en niet te bewijzen is is het zo boeiend om je er in te verdiepen. Het is ook een ontdekkingsreis door je eigen ik en door de wereld rondom je. Een tweede reden voor deze studie is dat ik denk daardoor in de volgende fase van mijn leven zinvol bezig kan zijn binnen de samenleving. Ik denk voor mij mezelf dat deze tweede reden volkomen ondergeschikt is aan de eerste reden.

De toetreding tot de Rooms-Katholieke kerk zal geschieden door de toediening van het heilig sacrament van het Vormsel. Dit is voor de protestanten onder ons te vergelijken met het doen van de belijde­nis van het geloof. Het Vormsel zal ik ontvangen op 30 maart  tij­dens de viering van de Paaswake. Ik wil jullie van harte uitnodigen hierbij aanwezig te zijn. Ik kan me echter ook voorstellen dat iemand om principiële redenen of om technische redenen deze viering niet kan meemaken. Ik hoop dat je dan toch even in gedachten bij mij wilt zijn.

 

Aart,

maart 2002

 

 

Geschiedenis

 

Als je als kind geboren wordt dan is vooraf niet aan je gevraagd waar en bij wie je geboren wilt worden. Zo ben ik als kind van Jan Boekee en Maaike Pelle in 1946 in Sassenheim op de wereld geko­men. Ik had het een stuk slechter kunnen treffen. Mijn ouders waren gewoon Gereformeerd en dus ben ik ook gereformeerd opgevoed. Met gewoon Gereformeerd bedoel ik een levensstijl die in die tijd heel normaal was. Er werd voor en na iedere maaltijd gebeden en er werd iedere dag na het warme eten uit de Bijbel gelezen. Heel lang is dat de kinderbijbel van G. Ingwersen uit 1947 met prachtige, met de hand ingeplakte, plaatjes geweest. Dat voorlezen gebeurde heel systematisch. Mijn vader was al lang voor dat ik snapte waar hij mee bezig was bij Genesis begonnen voor mijn vijf jaar oudere zuster Gerda. Ieder dag werd gewoon een volgend stuk gelezen, slechts onderbroken door de verhalen over Kerst, Pasen e.d. Zo kwam in de loop der jaren de hele bijbel een groot aantal malen aan je voorbij vanaf de schepping tot en met de openbaringen. Pas toen mijn jong­ere broer Dirk van de lagere school af was is hij over gegaan tot het lezen van bijbelse dagboeken. Ook de kerkgang op zondag was volkomen vanzelfsprekend. Mijn ouders waren hierin niet fanatiek. Er waren iedere zondag twee diensten, maar een keer per zondag naar de kerk was voor hen voldoende. Ook mijn grootouders, die bij ons inwoonden, waren Gereformeerd. Na de kerkdienst werd tijdens de koffie commentaar op de preek van die dag gegeven, meestal was het instemmend. Verder speelde het geloof geen grote rol in het dagelijks leven of het moest zijn dat mijn moeder onder het eten koken en dergelijke vaak psalmen zong.


Het huis waar ik ben opgegroeid lag aan de Menneweg. In die tijd was het een stille, doodlopende, weg aan de rand van het dorp Sas­senheim. Voor en achter het huis lagen weilanden en vanuit het dorp de straat verder aflopend had je nog vier huizen en een boerderij en dan weer weilanden tot aan de Kagerplassen. De bewoners van dit deel van de staat waren gemengd wat betreft hun geloof. Er woon­den twee grote Gereformeerde gezinnen, de Vries en Smit, en ook twee grote Rooms-Katholieke gezinnen, van der Geest en Reeuwijk, maar die hadden allemaal kinderen die al jaren ouder waren dan ik en waar dus niet mee werd gespeeld. Wanneer Dirk en ik buiten speel­den was dat meestal met Wim Slootweg en soms met de kinderen van de familie Mol die maar een paar jaar ouder waren. De familie Mol was Rooms-Katholiek maar dat merkte je eigenlijk alleen maar in de vastentijd als wij ons snoepje meteen mochten opeten en zij het in een trommeltje moesten doen tot na de vasten.

Mijn eerste tiental levensjaren kan ik misschien kenmerken als enerzijds heel beschermd en aan de andere kant ook heel open. Het waren de jaren vijftig van de vorige eeuw. Televisie bestond er nau­welijks en de radio was vooral een informatiebron die heel selectief gebruikt werd, voornamelijk voor het nieuws. Het waren ook de nadagen van de verzuiling. Boodschappen deed je, als het mogelijk was, bij een middenstander van je eigen kerkgenootschap. Dat lag in Sassenheim wat moeilijk want alle melkboeren (van Rijn) en slagers (van der Meij en Scholten) waren Rooms-Katholiek. Niet dat dit ooit problemen heeft gegeven, dat was gewoon zo en iedereen had er vrede mee. Alleen onze bakker was van de Gereformeerde kerk en kwam met de bakfiets aan huis totdat de broodsanering hierin veran­dering bracht. Kortom, het was een wereld waarin alles nog heel duidelijk was, waarin ieder zijn plaats wist en zijn burgerlijke klasse, arbeider of baas, als een natuurlijk gegeven aanvaardde. Een wereld ook waarin iedereen min of meer vrede had met zijn positie. Maar mijn vader en moeder hebben er altijd naar gestreefd hebben om het hoogst bereikbare voor hun kinderen mogelijk te maken. Zij hebben ons, Gerda, Dirk en ik, zoveel mogelijk vrijheid gelaten om ons zelf te ontwikkelen, ook al wilden zij het graag zoveel mogelijk (bij)sturen.


De lagere school is een heel leuke tijd geweest. Ik was in deze tijd leerling van "De School met den Bijbel" zoals er in de gevelsteen boven de voordeur stond. Nog steeds dus gewoon Gereformeerd. Wat mij achteraf vooral is bijgebleven zijn de geschiedenislessen. Deze waren, zachtjes gezegd, zeer gekleurd. De nadruk in deze lessen lag toch voor een groot deel op de tachtigjarige oorlog. De rol van Willem van Nassau en met hem in zijn kielzog de protestanten werd breed uitgemeten. De Rooms-Katholieken in die tijd werden vooral afgeschilderd als verraders en sympathisanten van de Span­jaarden. Achteraf gezien een wel erg eenzijdige kijk op de geschiede­nis van Nederland.


Daarna kwam de middelbare school, in mijn geval het Christelijk Lyceum in Leiden. Op zich was dat niet eens zo'n geloofsschok, ik bleef immers binnen de protestantse wereld. Weliswaar zat je nu met Hervormden en Gereformeerden samen in een klas maar van deze verschillen was niets te merken. Het eerste jaar werd het godsdienst­onderwijs door dominee Alma gegeven. Meer dan een wat uitgebrei­dere en meer objectieve manier dan wat ik  op de lagere school ge­hoord had was dit niet. Dat kwam pas in het tweede jaar met de lessen van dominee Kuiper, die overigens een van onze dorpspredi­kanten was. Zijn lessen op school stonden voor mijn gevoel vaak lijnrecht op de preken die hij op zondag in de kerk hield. Zo was hij de eerste die, voor mij op dat moment tenminste, openlijk de schep­ping van de wereld in letterlijk zes dagen betwijfelde en het als een verhaal uitlegde dat je moet lezen om misschien iets van Gods be­doeling met deze wereld te begrijpen. Voor mij als dorpsjongetje die nog steeds rotsvast in de verhalen van de kinderbijbel geloofde was dit een hele schok. Voor het eerst werd er gevraagd om over je eigen geloof na te denken, en een eigen mening te vormen. Dat was in het begin best verwarrend, maar nu ben ik hem eeuwig dankbaar dat hij de eerste is geweest die geloven en het er over denken heeft gestart. De laatste twee jaren was dominee Kret onze godsdienstleraar. Hij liet ons als leerlingen wel een bepaalde vrijheid om er een mening op na te houden maar had toch heel duidelijke grenzen wat betreft je wel en niet mocht zeggen. Een voorbeeld hiervan is een soort eind­scriptie die we in het laatste jaar moesten schrijven. Iemand wilde iets schrijven over hoe hij de relatie tussen Jezus en het communisme zag. Dit werd door Kret verboden als zijnde niet christelijk. Toen heeft de hele klas geweigerd een werkstuk in te leveren. Uiteindelijk heeft de schoolleiding besloten om dan iedereen maar een zes voor godsdienst op de eindlijst te geven. Je bent tenslotte een christelijke school en dan kan je niet een hele klas met een onvoldoende voor godsdienst van school af sturen. Misschien lijkt het een beetje overd­reven om hier zoveel aandacht aan te geven, maar ik doe dit om aan te geven dat intussen de jaren zestig van de vorige eeuw waren aang­ebroken. Het is het decennium dat er op veel gebied gebroken werd met het verleden. Het was vooral een tijd van je afzetten tegen de gevestigde orde, bij de een was dit heel radicaal, zoals bij de studen­tenopstanden, anderen, zoals ik waarschijnlijk, waren meer toe­schouwer vanaf de zijlijn. Maar hoe dan ook, actief of passief, je maakte deel uit van een verandering. Iedere jongere had toch wel iets van de "flower power" in zich.

Kerkelijk liep ik nog steeds in het gareel. Ik was een trouw bezoe­ker van de catechisatie. Het eerste jaar was uitgesproken saai. Het was niet meer en niet minder dan het botweg uit je hoofd leren van de Heidelbergse cathechismus. Dit jaar was bij dominee van der Berg, een schat van een mens maar vreselijk saai. De volgende twee jaren waren bij dominee Kuiper. Hij had de Heidelbergse catechis­mus als "studiestof" afgeschaft en vervangen door een zelf geschre­ven meer eigentijds boekje dat veel meer mogelijkheden voor discus­sie had. Het was een goed boekje maar niet gemakkelijk en werd onder ons vanwege de kleur van de omslag als de groene verschrik­king aangeduid.


Daarna kwam de catechisatie voor de werkende jongeren die doordeweeks een cursus volgden op de zaterdagavond bij dominee te Winkel. Dit waren heel leuke uren. Er werd niet gesproken vol­gens het schema van een tevoren bepaald boekje. Iedere avond ging het gesprek over een actueel thema waarbij iedereen een eigen in­breng had. Om een paar voorbeelden te noemen: mag sex voor het huwelijk (toen een heel actueel thema) en wat is de betekenis van Israël binnen ons geloof. Het waren vaak heel boeiende uren waarin je je eigen mening kwijt kon en ook je twijfel en ik denk dat deze bijeenkomsten veel aan mijn geloofsvorming hebben bijgedragen.

De volgende fase is de militaire diensttijd geweest. Doordat ik kok was in het leger van onze majesteit was ik niet in staat om de, toen nog verplichtte, catechisatie te volgen bij de geestelijk verzor­ger (wat een woord) van de eigen kerkgemeenschap. Het keukenper­soneel werd min of meer op basis van vrijwilligheid beurtelings ver­wacht bij de protestantse legerpredikant en de Rooms-Katholieke aalmoezenier. Beiden waren erg aardige mensen bij wie het geen straf was om er een uurtje te zijn. Ook deze gesprekken gingen meestal over actuele zaken. Het verschil in geloofsrichting tussen de aalmoezenier en de predikant was voor ons niet te zien. Beiden ver­telden hetzelfde op een min of meer dezelfde manier.

Het slot van de geloofsopvoeding werd gevormd door de belijde­niscatechisatie, ook nu weer bij dominee van der Berg. En ook nu weer werd de Heidelbergse Catechismus grondig doorgenomen. Inzicht of eigen mening waren niet aan de orde. Het enige waar het op aan kwam was om zoveel mogelijk uit het hoofd te leren. Het jaar werd afgesloten met een soort examen. Twee streng kijkende ouder­lingen, in het 's zondagse pak gekleed, stelden vragen waarop je dan zo letterlijk mogelijk het antwoord moest geven. Als je dat tot tevre­denheid van de heren had volbracht werd je toegelaten tot het doen van de belijdenis van het geloof.


En toen kwam de twijfel. De belijdenis van het geloof werd in die tijd afgelegd op grond van een drietal geschriften, de al eerder ge­noemde Heidelbergse Cathechismus, de Twaalf Artikelen van het Geloof (de Nederlandse geloofsbelijdenis) en de Dordse leerregels (misschien heeft dit geschrift wel een andere officiële naam). De eerste twee waren geen onbekende voor ons maar van de laatste had nog nooit iemand gehoord en ik betwijfel of iemand van ons deze ooit achteraf heeft gelezen. Maar wij hoefden ons daar geen zorgen om te maken, dat zat wel goed. Toch heeft dit een heel onbevredi­gend gevoel gegeven. Je belooft, ten overstaan van een hele gemeen­te, iets, en je weet niet eens wat je belooft. Ik denk dat in die tijd niet zozeer het geloof bij mij is weggezakt als wel het vertrouwen in een  (Gereformeerde) kerkelijke instantie.

In 1973 ben ik met Coby getrouwd en bij het huwelijk overge­gaan naar de Nederlands Hervormde kerk. Op zich was dat geen schokkende gebeurtenis. Immers zowel op de middelbare school als tijdens de militaire dienst was de blik al over de grenzen van het eigen kerkgenootschap heengegaan en had ik gezien dat er veel meer overeenkomsten dan verschillen zijn tussen de verschillende richting­en binnen het christelijk geloof.

Het eerste halfjaar van ons huwelijk hebben wij in Katwijk ge­woond. Onze eerste kerkgang daar was een hele belevenis. Wij wis­ten dat Hervormd Katwijk nou niet bepaald als vooruitstrevend bekend staat en kozen dus voor een jongerendienst. Iets voor de aanvang (veel te laat dus) stapten wij gekleed in spijkerbroek en trui (helemaal fout dus) de overvolle kerk binnen met het rode Liedboek van de Kerken, een huwelijkscadeau, in de hand (dit was mogelijk nog fouter). Wij werden aangestaard als een stel melaatsen in de tijd van Jezus. We hebben het overleefd en anderhalf uur lang een kerk­dienst meegemaakt waarvan we dachten dat zoiets al heel lang uitge­storven was. We zijn er nooit meer terug geweest.


In 1974 zijn we in de Merenwijk in Leiden gaan wonen. De eerste maanden daar is er van kerkbezoek niets gekomen. Je bent dan nog druk bezig met het wennen aan de situatie van een eigen huis. Bo­vendien kwam er bijna elk weekeinde wel iemand langs om ons nieu­we huis te bewonderen. Maar na een paar maanden bekruipt je dan toch het gevoel dat een zondag zonder kerkgang best wel eens pret­tig is maar niet voor altijd. Dus op een goede zondag gingen we  ter kerke in de wijk. De naam kerk moest je op dat moment wel heel ruim nemen. De diensten werden gehouden in de aula van een basis­school in de wijk. Zo'n dertig tot veertig mensen woonden de viering op klapstoeltjes bij. Het was onze eerste kennismaking met de oecu­mene in de Merenwijk en dat viel niet mee. Ongeveer alles wat fout kan gaan tijdens een viering ging ook fout. Het was waarschijnlijk niet voor niets dat pastor Jan van Well na afloop tegen ons zei: "Het was niet perfect vandaag maar ik wil toch zeggen, hopelijk tot ziens". Met enig horten en stoten zijn we ons steeds meer thuis gaan voelen binnen de Oecuminische Geloofsgemeenschap van de Meren­wijk. Het is een proces dat nog steeds doorgaat, van het luisteren naar elkaar, het proberen te begrijpen van elkaars achtergrond en traditie, het kijken naar je eigen verleden en proberen te ontdekken wat waardevol is gebleven en wat je best kan missen. Geleidelijk aan zijn we ook  steeds actiever binnen het kerkelijk gebeuren geworden, beginnend met de crèche, kindernevendienst, koor en in mijn geval uitmondend in de AKM (het kerkbestuur) en de liturgische werk­groep. Om in het laatste zo goed mogelijk te functioneren heb ik de Pastorale School van het Bisdom Rotterdam gevolgd, een heel goe­de opleiding waarin ik ook iets van het Roomse "vakjargon" geleerd heb, maar waar ik vooral geleerd heb dat de overeenkomsten veel groter en wezenlijker zijn dan de verschillen.

Dit is in het kort mijn godsdienstige achtergrond tot het moment dat ik in september 2001 theologie ging studeren aan de Katholieke Theologische Universiteit in Utrecht. Het klinkt misschien heel gek maar de keuze voor deze opleiding had voor een  deel een praktische reden. In de protestantse variant zou ik eerst de talen Grieks, Latijn en Hebreeuws moeten doen om tot de opleiding te worden toegela­ten. Dan volgt er een academische opleiding met daarna een kerkelij­ke opleiding. In Utrecht is de opleiding integraal. De talen worden samen met de andere vakken in de eerste twee jaren gegeven en het meer praktische deel van de opleiding begint meer geleidelijk in het theoretische deel. Bovendien is het in Utrecht mogelijk om een ver­korte doctoraal opleiding te doen en dat scheelt toch ook weer een paar jaar. Dit is een reden die meegespeeld heeft bij de keuze voor Utrecht.


Een tweede, en ik denk een belangrijkere, reden om voor Utrecht te kiezen is dat ik in mijn geloofsbeleving steeds meer naar de kant van de Rooms-Katholieke kerk ben opgeschoven. Dit is een proces dat heel geleidelijk gegaan is en dat voor een groot deel ook onbe­wust gebeurd is. Natuurlijk zijn er achteraf momenten aan te wijzen die hiervoor medebepalend zijn geweest, zoals het actief meedoen binnen onze oecumenische geloofsgemeenschap en het volgen van de Pastorale School.

Wat uiteindelijk de reden voor deze keuze geweest is zal mis­schien nooit helemaal duidelijk worden, ik voel me ontzettend thuis in deze opleiding en dat is het belangrijkste.


Gesprekken

 

De studie in Utrecht is verdeeld in een aantal vormen van opleiding, zoals voltijd en deeltijd, verkort en gewoon. Ik zit in het groepje voltijd verkort. Dit zijn mensen die al een eerdere opleiding hebben gevolgd en op latere leeftijd alsnog voor een studie theologie hebben gekozen. We vormen een heel hecht stel met elkaar en ik denk dat het komt omdat iedereen heel bewust voor deze studie gekozen heeft. De gemiddelde leeftijd van negental schat ik op ongeveer 45 jaar. Het is heel leuk dat wij bij een aantal vakken gezelschap hebben van vier jongens die het wetenschappelijk deel van de priesteroplei­ding met ons volgen. Eén van hen, Peter, was de eerste die een denk­proces op gang bracht. Al vrij snel kwam tussen hem en mij een gesprekje op gang over de (on)mogelijkheid van het protestants zijn en het uitoefenen van een religieus beroep na een Rooms-Katholieke opleiding.


Ongeveer eind november kwam tijdens het collegeuur werkgroep 1e-jaars het gesprek op het onderwerp wat je verwachtingen zijn met deze opleiding. Er zijn drie richtingen waarin je kunt afstuderen, theologie en samenleving, theologie en catechese en theologie en pastoraat. De laatste richting, theologie en pastoraat, lijkt mij de meest aantrekkelijke. Deze richting leidt op tot pastoraal werker. Het is mogelijk om met deze RK opleiding binnen de protestantse kerken te werken. Als voorwaarde daarvoor geldt dan echter wel dat je enige specifiek protestantse aanvullende vakken moet volgen. Hiermee is al snel een nieuw studiejaar gevuld. Wil je een benoeming als pastoraal werker vanuit het bisdom hebben dan is in 99% van de gevallen een vereiste dat je Rooms-Katholiek bent. Het probleem is dus duidelijk. Wat doe je? Blijf je hervormd of wordt je katholiek? Het lijkt misschien dat mijn voorgaande betoog de indruk wekt dat het voor mij geen wezenlijke verandering zal zijn onder welk etiket ik verder door het leven ga, maar toch, het is en blijft een keuze waarbij het prettig is om je door anderen gesteund te weten. Of juist dat anderen deze keuze helemaal afwijzen en dat is dan een reden om er nog eens goed over na te denken.

 

Coby.

De eerste met wie ik hierover gesproken heb is Coby. Dit is vanzelf­sprekend niet een eenmalig gesprek geweest, het is een constante reeks van met elkaar praten. Wat mij het meest verbaasde is dat zij zich niet verbaasde en het min of meer als een natuurlijke ontwikke­ling van mijn geloof zag. Ergens is dit een reactie die mij in verwar­ring brengt. Waarom heeft zij dit wel min of meer aan zien komen en ik niet? Maar ja, het gebeurt wel vaker dat Coby mij beter kent dan ik mijzelf.

 

Hans Evers.

Hans Evers was tot voor kort bisschoppelijk gedelegeerde van het bisdom Rotterdam bij de Katholieke Universiteit Utrecht en in die functie verantwoordelijk voor de toeleiding van de studenten naar de functie van pastoraal werker. Met hem heb ik een gesprekje voor een koorrepetitie. Hans vindt het geen onlogische keuze om Rooms-Katholiek te worden gezien mijn achtergrond. Wanneer je bijna dertig jaren in het oecumenisch gebeuren hebt meegedraaid dan zijn de grenzen tussen de verschillende kerken vanzelfsprekend niet meer zwart wit. Hij ziet ook dat er een probleem zal ontstaan om met een katholieke opleiding ergens een baan als protestant te vinden. Hij denkt dat er technisch gesproken geen reden is om snel tot een keuze te komen, als het maar voor het afstuderen gebeurt. Het zal echter wel gemakkelijker zijn om bij het begin van de toeleidingsprocedure, dat is in het tweede studiejaar, al tot de katholieke kerk te behoren.

 

John Boon.


John Boon is een van de twee protestantse predikanten in onze wijk en officieel onze wijkdominee. We spreken elkaar na afloop van een bijeenkomst over het jongerenwerk. Ik overval hem misschien een beetje met mijn vragen want hij weet nog van niets. Wat John mij wel vertelde is dat er een gecombineerd project gaat beginnen met volwassen protestanten en katholieken om gezamenlijk een voorbe­reiding voor zowel belijdenis als vormsel te doen. Het lijkt me heel zinvol om hieraan mee te doen. Het eerste gesprek is 30 januari. De gesprekken zijn daarna wekelijks doorgegaan en zijn heel goed bij het bepalen van je eigen geloof. Het is ook heel boeiend om te luiste­ren naar wat anderen vertellen over hun geloofsbeleving.

 

Jaap van der Bie

Jaap is de Rooms-Katholieke priester van onze geloofsgemeenschap. Van hem zal ik het sacrament van het Vormsel ontvangen. We heb­ben elkaar al een keer thuis gesproken en hij heeft ook een keer John tijdens een gesprek op een voorbereidingsavond vervangen. Hij vindt het belangrijk om samen een keer over de specifiek Roms-Katholieke zaken te praten.

We spreken elkaar op vrijdag 8 maart. Het gesprek gaat over het waarom van de overgang, welke plaats hebben de sacramenten bin­nen je leven, hoe zie je de eigen verhouding tot bisschop en paus en andere onderwerpen. Achteraf besef ik dat er twee onderwerpen  zijn waar we maar heel kort over gesproken hebben. Het zijn nu juist de  twee dingen die me, vooral van protestantse zijde, vaak gevraagd worden: de plaats van Maria binnen je geloof en de heiligenverering. Dat is jammer maar ik denk dat er nog genoeg gelegenheden komen om hier samen, of samen met anderen, uitgebreider over te praten. Ik denk dat ik binnen mijn eigen geloofsbeleving Maria en de heiligen wel kan plaatsen, maar of dat helemaal overeenstemt met de kerkelij­ke leer weet ik niet.


Besluit

 

Uit het voorgaande zal duidelijk zijn dat ik het besluit heb genomen om katholiek te worden. En met katholiek bedoel ik dan Rooms-Katholiek. Je kunt natuurlijk zeggen dat iedereen katholiek is omdat het woord op zich "algemeen" betekent. Natuurlijk zal ieder die zich christen noemt er naar streven dat er uiteindelijk weer één algemene christelijke kerk zal zijn maar voor het zover is zullen we ons moeten behelpen met al die vormen van kerkzijn waarmee we nu leven. Op zich vind ik dat geen probleem, want als je van elkaar accepteert dat ieder mens in het gewone dagelijks leven zichzelf moet zijn met zijn eigen gewoontes, dan moet het ook mogelijk zijn dat iedereen in God gelooft op de manier die het beste bij hem of haar past.

Het is heel moeilijk om mijn keuze voor deze overgang duidelijk te maken, ook voor mijzelf. Het is niet zoiets als kiezen tussen spruitjes en worteltjes, allebei zijn ze even gezond maar je kunt niet rationeel aangeven waarom je voor het een of voor het ander kiest. Ik hoop dat jullie mij deze platvloerse vergelijking willen vergeven maar ik weet zo snel geen andere vergelijking te verzinnen.

Natuurlijk heb ik geprobeerd de plussen en de minnen van beide manieren van kerkzijn naast elkaar te zetten en met elkaar te vergelij­ken. Dat werkt niet. Dat kan je doen bij de aanschaf van een was­machine of een auto, maar in dit geval gaat een dergelijke koele berekening niet op. Het is een keuze die je ten diepste van binnenuit maakt en die niet verstandelijk te verklaren is.

Het grappige in dit geval is dat mijn, inmiddels overleden, schoon­moeder dit al meer dan twintig jaar geleden voorspeld heeft. Aart wordt Rooms sprak zij toen al stellig. Hoe zij dit, lang voordat de gedachte zelfs maar bij mij opkwam, heeft aangevoeld zal altijd een raadsel blijven.


Wat ik hier ook wil noemen is een preek van Jan van Well, de eerste pastoor van onze geloofsgemeenschap. Het ging over de weg door het leven die iedereen maakt. Je gaat op reis met een rugzak die gevuld is met wat je van huis uit hebt meegekregen. Dat is in de meeste gevallen een gewicht dat goed te dragen is. Maar gaandeweg op het pad van het leven kom je van alles tegen. Er zijn zaken bij die je niet interesseren maar er zijn ook heel veel dingen die je oppakt en meeneemt in je rugzak. Je bagage wordt zo ongemerkt steeds voller. Wat je meeneemt kan van alles zijn. Het kan heel vrolijk zijn, dingen die je blij maken, maar er komt ook heel veel verdriet in je rugzak terecht. Bij sommigen kan het zelfs zoveel worden dat zij daardoor niet meer verder kunnen gaan. Bij mij is me dat wat betreft mijn werk overkomen. En op de een of andere reden is dat voor mij een punt geweest om op het pad van mijn leven een moment van rust te nemen en om figuurlijk even aan de kant op een bankje te gaan zit­ten.

Daar zat ik dan en keek naar mijn rugzak die ik bij me droeg. Echt overvol was die nog niet maar toch had ik het gevoel dat er overbodige dingen in zaten. Dingen die ik al jaren met me mee droeg maar die niet (meer) van belang zijn voor mijn leven nu. Dingen die ik denk ik wel kan missen tijdens de rest van de levensreis. Maar er zijn ook dingen waarvan ik denk dat ze onmisbaar zijn om verder te kunnen gaan. Coby, de kinderen Marieke en Irene, de hele familie en alle mensen om mij heen zijn voor mij een levensnoodzaak. Ook de bijbel heb ik weer in mijn rugzak terug gedaan. Je zult nu misschien vragen: "Wat heb je gedaan met de spullen die je niet meer met je meeneemt?". Ik heb deze dingen niet met het afval weggegooid. Daar heb ik nu een heel mooie, geestelijke, vitrinekast voor. Daarin worden onder meer de Heidelbergse Catechismus bewaard en de  zegenbede in de oude berijming van Psalm 134 "Dat 's Heeren zegen op u daal'". Kortom alles uit het verleden dat voor mij waardevol is dat neem ik gewoon met mij mee of staat anders gewoon voor het grijpen.


Maar goed, ik denk dat jullie na het voorgaande betoog op een antwoord zitten te wachten op de vraag: "Waarom ga je over van de Hervormde kerk naar de Rooms-Katholieke kerk?". Een vraag die je me mag stellen en zelfs moet stellen. Ik zal proberen op deze vraag een antwoord te geven al weet ik al bij voorbaat dat dit antwoord gebrekkig zal zijn omdat het zo ontzettend moeilijk of bijna onmoge­lijk is om in mensentaal uit te drukken is wat geloof voor je persoon­lijk betekent. Ik zal het proberen.

In de eerste plaats wil in de twee begrippen, geloof en kerk, voor het gemak even van elkaar scheiden hoewel ik weet dat zij alles met elkaar te maken hebben. Geloof is in de eerste plaats je eigen relatie met God. Dit is voor mij een relatie die constant in beweging is. Het is een constant zoeken. Wat gisteren een zekerheid leek kan morgen in twijfel omslaan en ook omgekeerd kan dit ook het geval zijn. De relatie met God heeft voor mij twee kanten. Er is mijn zoeken naar God, waarbij ik mij probeer een Godsbeeld voor te stellen. Ik weet dat daarbij iedere menselijke voorstelling van God tekort schiet. God is niet in menselijke termen te vatten. God is, ik denk gelukkig maar, niet te bewijzen, alleen maar te geloven. De andere kant van de rela­tie met God is die van het beeld van God in de mens. Ik denk dat dit deel van de relatie veel belangrijker is. Niet het beredeneren van zus en zo en dus moet God wel bestaan, maar van binnenuit beseffen dat God op de een of andere manier in je komt en jou heeft opgezocht in plaats van andersom.


Ik besef dat ik tot hier nog steeds geen duidelijk antwoord heb gegeven op de vraag naar het waarom van mijn keuze voor de Rooms-Katholieke kerk. Ik zal het proberen uit te leggen. Het heeft alles te maken met de afbeelding op de omslag. Plato en Aristoteles, twee filosofen uit de oude Griekse wereld die, hoewel beiden niets over God en geloof geschreven hebben, tot op de dag van vandaag een enorme invloed hebben op de manier waarop wij over God denken en dus op de manier waarop wij geloven. Plato gaat er van uit dat er een volmaakt iets moet zijn waarvan alles wat bestaat een min of meer gebrekkige afspiegeling op aarde is, ook de mens en het menselijk handelen. Aristoteles begint met kijken naar de dingen en mensen om hem heen en gaat zo op zoek naar een oorsprong van alles wat bestaat. Gevoelsmatig geeft dit een beetje weer zoals ik het verschil aanvoel tussen de Protestantse manier van geloven en de Rooms-Katholieke manier. Zwart-wit gezegd: de Protestanten gaan de bijbel bestuderen en komen dan bij God uit, terwijl de Roomsen vanuit God de bijbel gaan bestuderen. Ik weet dat ik met deze krom­me en manke stelling heel erg kort door de bocht ga, maar ik weet niets beters om mijn gevoel samen te vatten. Ik denk, en ik hoop, dat ik veel kritiek op deze uitspraak zal krijgen omdat er daardoor goede gesprekken kunnen ontstaan.

Andere dingen die bij mijn keuze meespelen zijn de grotere plaats voor de symboliek en de mystiek, de grotere rol van de sacramenten in het leven en de meer vanzelfsprekendheid van het geloof in de Rooms-Katholieke traditie. Niet alles hoeft tot in de kleinste details bewezen te worden, zoals soms in de protestantse kerken wel eens het geval is en men elkaar tot op de letter van de bijbel blijft bestrij­den. Neem alleen maar het steeds voortdurende touwtrekken in het Samen op Weg proces waarbij de een steeds maar bezig is de ander van zijn gelijk te overtuigen. Ik besef natuurlijk dat de zaken hier veel genuanceerder liggen dan dat ik hier doe voorkomen.

 

Tenslotte. In het voorgaande heb ik geprobeerd om uit te leggen waarom ik de overstap maak naar de Rooms-Katholieke kerk. Ik besef dat het slechts een poging is en dat ik misschien met dit schrij­ven meer vragen oproep dan dat ik antwoorden geef. Bij mijzelf is dat zeker het geval. Ik denk dat het goed is wanneer geloven steeds vragen bij je oproept. Dan moet je wel nadenken. Het is de manier om je geloof levend te houden. Ik hoop dat we, hoe verschillende we ons geloof ook beleven, elkaar  en onszelf vragen blijven stellen op zoek naar antwoorden die we in dit leven misschien nooit zullen vinden. Dat is voor mij geloven.