The Gospel of Mark
Inleiding op Marcus in de Gezinsbijbel
Het evangelie naar Marcus legt in zijn beschrijving van
de figuur Jezus het accent op zijn doortastend en gezaghebbend optreden. Zijn
gezag wordt duidelijk in zijn onderwijs, in zijn macht over de boze geesten en
in het feit dat Hij de mensen hun zonden vergeeft. Jezus noemt zichzelf de Zoon
des mensen, die gekomen is om mensen van hun zonden te verlossen.
Marcus vertelt het verhaal van Jezus zonder omhaal, kort
maar krachtig, met meer aandacht voor wat Hij deed dan voor wat Hij gezegd
heeft. Na een korte inleiding over Johannes de Doper, de doop en de verzoeking
van Jezus, gaat de schrijver al meteen over op zijn genezingen en onderwijs.
Langzamerhand gaan zijn leerlingen Hem beter begrijpen, maar bij anderen groeit
gelijkertijd de weerstand en vijandigheid. Vanaf hoofdstuk 11 bevat het boek
een verslag van de laatste week van het aardse leven van Jezus, vooral van zijn
kruisiging en zijn opstanding.
Van de slotverzen, die tussen vierkante haken staan,
neemt men aan dat een andere schrijver ze later toevoegde, waarschijnlijk omdat
het anders het evangelie zo merkwaardig abrupt eindigen zou.
Inleiding op Marcus in de Willibrordvertaling
Het evangelie volgens Marcus dateert men momenteel
meestal na 70 n.Chr. Veel uitleggers nemen aan dat Marcus het oudste van onze
evangeliën is. dan zou dit geschrift een mijlpaal zijn in het traditieproces,
omdat allerlei overgeleverd en in kleine bundels verzameld verhaal voor het
eerst bijeen gebracht werd in een "evangelie". Voordien werd dit
woord gebruikt om de goede boodschap aan te geven die door Jezus is gebracht,
maar ook voor de goede boodschap over Jezus. Het betekent sedertdien ook het
literaire genre evangelie.
De auteur van Marcus is niet met zekerheid vast te
stellen, maar van oudsher noemt men Marcus, die de vertolker van Petrus is
geweest. Men heeft zich afgevraagd of dit dezelfde persoon is als Johannes
Marcus over wie in Handelingen 12: 12 gesproken wordt. In Petrus 5: 13 wordt
ook over hem gesproken als "mijn zoon Marcus". Ook Paulus spreekt een
aantal keren over Marcus. Hoewel in Handelingen 13: 13 wordt vermeld dat
Johannes (Marcus) zich van Paulus afscheidde, is hij in Kolossenzen 4: 10 weer
in het gezelschap van Paulus. Hij wordt daar nader aangeduid als 'neef van
Barnabas'. Ook in Filemon 24 is hij in het gezelschap van Paulus.
Als plaats van ontstaan wordt al vroeg Rome genoemd. De
lezers die de auteur van Marcus op het oog had, zijn waarschijnlijk christenen
die afkomstig zijn uit het heidendom. Immers, allerlei zaken die voor Joden of
voor Joodse christenen bekend verondersteld mogen worden, legt hij uit. Zo
bijvoorbeeld de uitleg van de rituele wassingen in Marcus 7: 3-5. Ook mag men
vanuit de thematiek van het evangelie aannemen dat de lezers te maken hebben,
of in ieder geval bekend zijn, met vervolgingssituaties en van daaruit opnieuw
de vraag stellen naar de betekenis van Jezus van Nazareth. Met zijn evangelie
wil de auteur een antwoord geven op deze vraag. Een van de middelen die hij
daartoe gebruikt is dat van het geheim. Aan de uitgedreven kwade geesten, aan
de genezenen melaatse en aan Petrus verbiedt Jezus dat men Hem als Messias
bekend maakt. Daartegenover plaatst Hij dat de Mensenzoon gekomen is om te
lijden, te sterven en te verrijzen. Alleen wie de gekruisigde aanvaardt, weet
dat deze de Messias is. In het lijden wordt zichtbaar dat Hij 'Zoon van God'
is. Deze woorden die ook in Marcus 1: 1 voorkomen krijgen in Marcus 15: 39 een
nieuwe betekenis. Deze nieuwe inhoud van de Messias-gedachte krijgt ook zijn
uitdrukking in het abrupte slot van Marcus. Oorspronkelijk eindigde het evangelie
immers met 16: 8, bij de woorden: 'want ze waren bang'. In de tweede eeuw heeft
men er 16: 9-20 aan toegevoegd. Dit slot ontbreekt in verscheidene handschriften.
De auteur ordent zijn stof naar een stramien dat met
variaties ook in Matteüs en Lucas voorkomt. Dit stramien maakte reeds deel uit
van de overlevering aangaande Jezus; vgl. Handelingen 10: 37-43; 13; 23-
Boek, Hoofdstuk 1
De opening.
Marcus begint niet met het
geboorteverhaal maar met het optreden van Johannes de Doper. Jezus staat niet
op zichzelf maar is, via Johannes, een voortzetting van de traditie van de
profeten. Het begin van het evangelie is gerelateerd aan de oude beloften.
De doop van Jezus wordt vrij
summier behandeld. Nadrukkelijk wordt vermeld de stem die zegt dat Jezus de
geliefde Zoon van God is. Alleen Jezus is zich hiervan bewust. In een aantal
manuscripten is dit niet opgenomen.
Na de doop wordt Jezus de
woestijn ingedreven voor de beproeving.
Het is niet toevallig dat de
profeten van het OT, vooral Jesaja, worden aan-gehaald in het begin van het
evangelie. De situatie in Israël is op dat moment vergelijkbaar met die van de
ballingschap. Het volk wordt door een vreemde macht overheerst.
De plaats waar Johannes
preekte was niet toevallig, het was nabij een religieuze plaats waardoor er
veel mensen kwamen. Johannes was zowel politiek als religieus (Josephus) en
stond in de traditie van de profeten.
Sterke nadruk wordt gelegd
op de stem uit de hemel die het “Zoon van God” benadrukt.
Er is een grote spanning
tussen wat de mensen verwacht hadden van de Messias die zou komen en het leven
van Jezus.
Er worden in de opening
verwachtingen gewekt.
Wat betekent het dat Jezus
“Christus” en “Zoon van God” is en dat bij Hem het goede nieuws begint?
Het leven van Jezus moet in
het licht van oude beloftes gezien worden.
Het verhaal wordt in de
derde persoon verteld waardoor je inzicht krijgt in wat Jezus en de anderen
denken.
Jezus komst komt zonder
psychologische voorbereiding. Belangrijk zijn de sociale en politieke dimensies
van de gebeurtenissen.
Het beeld van de opengaande
hemel is een beeld van de aanwezige nabijheid van God in Jezus.
Op de vragen wat het
evangelie voor ons betekent, wat het goede nieuws is en of het vertrouwen in
God sterker wordt is hier nog geen antwoord.
Boek Hoofdstuk 2
De spelers.
Over de achtergrond van
Johannes de Doper wordt geen informatie gegeven, alleen dat hij een mantel van
kameelhaar droeg.
De Farizeeërs en Sadduceeërs
en Herodianen. Deze groep heeft bij Markus niet echt een officiële functie maar
houdt zich vooral bezig met het naleven van de oude geschriften. De Farizeeërs
en Sadduceeërs zijn waarschijnlijk halverwege de tweede eeuw v Chr. ontstaan
als reactie op de toenemende Griekse invloed van Alexander de Grote. De eersten
hielden zich vooral bezig met het stipt naleven van de voorschriften, zoals
sabbat en spijswetten. De tweede groep geloofde niet in de opstanding na de
dood. Doordat Jezus zich niet strikt aan de wetten hield was hij voor hen een
sociaal gevaar.
De Schriftgeleerden,
Hogepriesters en Oudsten. Dit waren vooral de kerkelijk leiders in Jeruzalem.
Satan en de onreine geesten.
Onreine geesten en het uitdrijven daarvan spelen een belangrijke rol in het
evangelie. Het is Gods rijk tegen dat van de Satan.
Het kleine volk. Er komen
veel mensen in het evangelie voor die niet met naam genoemd worden. Het zijn
vaak zieken die vertrouwen in Jezus hebben en om hulp komen vragen. Zij spelen
geen heldenrol in de verhalen. Zij zijn voorbeelden van geloof.
De discipelen zijn van de
spelers het meest nabij Jezus. Hij heeft ze zelf geroepen. Daarnaast is er ook
nog een grote groep andere volgelingen. Er is een soort volgorde; eerst de drie
(of vier), Petrus, Andreas, Johannes en Jacobus. Zij zijn het meest ingewijd,
de anderen moeten de draad meer op zien te pakken uit de parabels. De opdracht
van Jezus aan de leerlingen is om zijn werk voort te zetten.
Boek Hoofdstuk 3
Wie is God?
Behalve in de verhalen overJohannes de Doper is in iedere
scene in het evan-gelie Jezus aanwezig. Heel nadrukkelijk wordt Hij steeds
“Zoon van God” genoemd.
Jezus spreekt hel duidelijk
over de God van Abraham, Isaac en Jacob. Hij blijft hiermee heel duidelijk in
de joodse traditie. In het evangelie is niet altijd even duidelijk wie God en
wie Heer is. Er is geen sprake van een nieuwe God, het is nog steeds dezelfde
God van het Oude Testament.
God is handelend aanwezig,
maar er is wel een scheiding tussen mens en God. Twee keer gaat deze scheiding
open, bij de doop en bij de dood van Jezus.
Het is niet echt duidelijk
wat met het koningschap van God bedoeld wordt. Is het een afbakening van een
gebied of gaat het over de heerschappij?
God en de wet van Mozes zijn
onlosmakelijk met elkaar verbonden. Jezus legt de wet opnieuw uit. Het is geen
wet volgens de traditie van de oudsten.
Het is God die beslist wat
er in de toekomst gebeurt.
De metafoor van God als
Vader komt niet erg vaak voor bij Markus en wordt dan vooral gebruikt als de
vader van Jezus en Jezus als zoon.
Boek Hoofdstuk 4
Wie is Jezus?
Het was voor de tijdgenoten van Jezus ook niet altijd
even duidelijk wie Hij was.
Wie zeggen de mensen dat ik
ben?
Familie: De verhouding met
zijn familie is niet intens en eerder afstandelijk te noemen.
Farizeeërs: Dit is het vrome
deel van het volk. Zij storen zich erg aan het gedrag van Jezus, met wat zij
als hoogtepunt vermeende godslastering noemen.
Herodes: Hij is bang dat
Jezus de opgestane Johannes de Doper is.
Het gewone volk: Het is
vooral een menigte met ziektes en psychische kwalen die zich rond Jezus vormt.
Het gaat erg vaak over wonderen en er is een duidelijke lijn naar de profeten
van het Oude Testament.
De leerlingen: Zij komen
later aan de orde.
Bovennatuurlijke wezens:
Demonen en God. Jezus wordt heel nadrukkelijk als zoon van God gepresenteerd.
De onreine geesten beamen dit.
Schriftgeleerden,
Hogepriesters en Oudsten. Zij wijzen Jezus af en spelen een beslissende rol in
het proces dat tot de veroordeling zal leiden.
Pilatus: Zijn rol is wat
tweeslachtig maar hij geeft uiteindelijk wel het bevel tot de kruisiging.
Wie zeggen jullie dat ik
ben?
Het belangrijkste is dat
Jezus de Christus en de zoon van God is, zie de openingsregel.
Genezen en uitdrijven zijn
kernwoorden in het evangelie.
Markus noemt Jezus het meest
als leraar. Dit wordt vooral tegen de Schriftgeleerden gesteld. De parabels
van Jezus hebben vaak een agrarische setting.
Jezus is
grensoverschrijdend, vooral als het de grens tussen Schepper en schepsel
betreft. Hierdoor is zijn dood bijna onvermijdelijk.
Belangrijk is dat zijn dood
al bij voorbaat vaststaat.
Welke titels gebruiken we
voor Jezus?
Christus (Messias).
Letterlijk vertaald betekent dit gezalfde. Christus is een joodse term. Markus
staat in de joodse traditie bij zijn gebruik van de term Christus.
1. Het verwijst naar een koninklijk figuur in de lijn van David.
2. Er is geen eenduidig beeld van de figuur van deze koning.
3. In de Dode Zee Rollen is de verwachting van zowel een
koninklijk als een priesterlijk figuur te vinden
4. De Joden waren niet eensgezind in hun verwachting van de
Messias.
5. Het is niet aannemelijk dat de Joden geloofden in een Messias
die zou lijden en sterven. Daarom is het voor de leiders onaanvaardbaar dat
Jezus Messias-Koning zou zijn.
Het is aannemelijker dat
Jezus als profeet werd aanvaard dan als koning.
De term Mensenzoon wordt
bijna uitsluitend in het Oude Testament gebruikt en niet door de latere
schrijvers.
1. Alleen Jezus gebruikt deze term.
2. Bij Markus en Matteus zijn ik en Mensenzoon met elkaar
inwisselbaar.
3. Mensenzoon wordt niet als een eigenschap gebruikt.
4. De verwijzing naar Daniël is mij niet duidelijk.
Boek Hoofdstuk 5
Buitgemaakt op de macht van de Satan
In het begin van het evangelie legt Markus een sterke
nadruk op het uitdrijven van de duivel, waarbij Hij door de duivel als (Zoon)
van God erkent of herkent wordt. Jezus heeft de macht om de demonen te
gebieden. De menigte heeft hier ontzag voor.
Het thema van de prediking
blijft het koninkrijk van God.
Belangrijk is dat mensen hun
vrijheid weer krijgen.
Het monddood maken van het
legioen.
De naam van de duivel (b.v.
Legioen) kennen is, net als bij een ziekte al de helft van het genezingsproces.
Heeft Legioen een militaire
en politieke betekenis?
De demonen worden in onreine
dieren gedreven, varkens.
Geesten, goed of slecht,
zijn wellicht en realiteit in het verhaal.
Er is een sterke samenhang
tussen ziekte en schuld bij het volk.
In het verhaal van het
dochtertje van Jairus komt de v=overwinning op de dood van Jezus naar voren.
Waar zijn de satan en de
onreine geesten naar toe gegaan? In Judas?
Er is een verwijzing naar de
gevestigde macht die ook gebonden is.
Boek hoofdstuk 6
De leraar
In Markus is Jezus meer
iemand van actie dan leraar.
Je moet de parabels zien in
de tijdgeest van Jezus en niet als allegorische voorstellingen.
Juel werkt het uit aan de
hand van de gelijkenis van de zaaier.
Het gaat niet om een
verschil in zaad dat uitgestrooid wordt maar om de vraag hoe het zaad ontvangen
wordt.
Bij het verkondigen zal je
obstakels tegenkomen. Het zaad wordt niet overal even goed ontvangen.
Jezus is van nature de
zaaier.
Het gaat om de belofte van
de oogst.
De oogst is het koninkrijk
van God, zie ook het mosterdzaadje.
Kan de grond er iets aan
doen dat zij onvruchtbaar is?
Inside en outside. Ik snap
de schrijver hier niet.
Het opnemen van het kruis is
een begin van het martelaarschap en daaropvolgend het kluizenaarsleven.
Jezus beschermt de vrouwen
en de kinderen.
De tempel beschreven als
symbool van corruptie. Heeft Markus het evangelie geschreven na de verwoesting
van de tempel?
De leerlingen vragen wanneer
het zal gebeuren en wat de tekenen zijn. Blijf waakzaam.
Boek hoofdstuk 6
De dood van de koning
Een derde van het evangelie
gaat over de laatste dagen van Jezus.
Er is een heel nauwkeurige
tijds- en plaatsindicatie.
Judas speelt een belangrijke
rol.
Er wordt niet verteld wat er
met Petrus gebeurde na de verloochening.
Jezus zegt de waarheid en
sterft, Petrus liegt en leeft.
Jezus zegt dat Hij de zoon
van God is.
Het is gegaan zoals het
geschreven is. (p144)
Het klinkt absurd dat Jezus
koning is.
De centurion ziet het
koninklijke van Jezus.
Het scheuren van het gordijn
in de tempel is vergelijkbaar met het opengaan van de hemel bij de doop.
De kooplui worden de tempel
uitgegooid.
De tempel is gedoemd
verwoest te worden.
In hoeverre is het
lijdensverhaal realistisch? Vergelijk schilders en fotografen.
Het is een beeld van blinde
leiders.
Het is een teleurstelling
voor iedereen die in Jezus geïnvesteerd heeft.
Er is wel een belofte
gegeven.
Jezus is als Koning der
Joden gestorven. Niemand behalve Petrus en de leerlingen hebben hem zo genoemd.
Wist Jezus dat hij op een
ongebruikelijke manier Messias was?
Boek Hoofdstuk 7.
De dood van Jezus en de wil van God: een theologische
taxatie.
De dood van Jezus is een
belangrijk onderwerp in zijn verkondiging.
De weg van Jezus is zoals
die geschreven staat.
Jezus doet de wil van God.
Geeft Jezus zijn leven om
dat van anderen te redden? (Laatste Avondmaal).
Is zijn dood een offer?
Er is een diepe magie in
zijn sterven.
Markus geeft niet de
noodzaak van de dood van Jezus aan.
Jezus is niet tegen de wet
maar verlegt de grenzen.
Jezus wordt in naam van de
Joodse wetten veroordeeld.
God accepteert de
veroordeling van Jezus niet.
Boek Hoofdstuk 8.
Einde en begin
Het einde van het evangelie
is niet duidelijk. Eindigt het bij vers 8 waar de bange vrouwen niets zeggen of
bij vers 20, zij trokken er op uit?
Vrouwen zijn getuigen van
zijn begrafenis.
Pas na de sabbath gaat de
officiële rituele begrafenis door.
En dan blijkt het graf leeg
te zijn.
Het einde is onbevredigend.
Er worden veel dingen niet opgelost.
De door Jezus voorzegde
opstanding is waar geworden.
Het einde is niet
bevredigend.
Wie oren heft om te horen.
De dood heeft niet het
laatste woord.
Het evangelie heeft en open
einde, er is geen afsluiting en geen conclusie.
Juel legt het einde van het
evangelie in vers 8.
Wat vraagt het
teleurstellende einde van ons?
Een klein zaadje kan een
grote oogst opleveren.
God blijft de hoofdpersoon
in het verhaal. Als God niet aanwezig is zal de lezer teleurgesteld achterblijven.
Als het goed nieuws voor iedereen is dan is het afhankelijk van het werk van
God over het einde van het evangelie van Markus heen.