LEVE DE GOD VAN DE BIG BANG

 

 

Een reactie op het artikel van

 

Ton de Kok

 

in NRC 30 november 2002

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Tentamenwerkstuk bij het vak:

God Schepper en Voltooier

 

Aart Boekee

KTU Utrecht

Route B deeltijd

Januari 2002


1. Vooraf

 

Voor het lezen van het artikel “Leve de god van de Big Bang” had ik nog niet van Ton de Kok gehoord of iets van hem gelezen. Dit heeft het voordeel dat ik zijn artikel niet bij voorbaat niet met een gekleurde bril lees. In het subkopje boven het artikel staat dat het ook zonder het concept van een persoonlijke god het mogelijk is om goede lessen godsdienst te geven. Intrigerend is ook de aanduiding “Niemand in Den Hoge”. Door het niets een naam te geven wordt het automatisch iets.

 

 

2. Eerste lezing

 

Het artikel begint met een verslag van de reacties van leerlingen op de gebeurtenissen die tijdens en na de aanslag van 11 september in New York plaats vonden. Opvallend is dat zowel de mensen op de video die aan de leerlingen getoond wordt, zowel als de leerlingen zelf volkomen in verwarring zijn over wie of wat god is. Na het bespreken van de video is er ook bij de auteur verwarring over het effect van de les. Dan volgen er twee alinea’s waarin de auteur van het artikel zijn positie als leraar duidelijk maakt.

Onder het kopje “AANVUURLADING” volgt eerst een uiteenzetting van het belang van godsdienstonderwijs op middelbare scholen. Het blijkt dat de leerlingen dezelfde vragen hebben die Sofie gesteld krijgt in het boek “De Wereld van Sofie”; Wie ben ik? En Waar komt de wereld vandaan? Oerknal en eindkrak als begin en einde van de kosmos. Al snel komt dan de vraag naar de oorzaak van de oerknal. Er wordt niet ingegaan op een mogelijke vraag of er ook iets na de eindkrak is.

In het slot van het artikel, SIMPLIFICEREN, worden theologie en wetenschap tegenover elkaar gezet in het zoeken naar de oorzaak van de oerknal. Er wordt een heel neutraal godsbeeld neergezet, de god van de natuurwetten die niemand teleur stelt.

Wat opvalt bij de eerste lezing is dat het woord god niet met een hoofdletter gespeld wordt. Is dit gedaan om het godsbeeld zo breed en neutraal mogelijk te houden?

 

 

3. Bespreking

 

“De meeste leerlingen weten wel dat er Niemand in Den Hoge is die om bescherming kan worden gesmeekt”. Niemand in Den Hoge; er staat Niemand en het is met een hoofdletter geschreven. Betekent dit dat met Niemand niets bedoeld wordt? Ik denk het niet. Alleen al de manier waarop “Niemand in Den Hoge” hier geschreven is toont aan dat de auteur met deze benaming wil zeggen dat er wel degelijk iets is en met ons door middel van dit artikel op zoek wil gaan naar het wezen van dit iets.

 

De leerlingen kijken samen met de onderwijzer godsdienst naar een video over de ramp die op 11 september 2001 de wereld, dus de hele mensheid trof. In de getoonde video waren ook reacties van overlevenden en nabestaanden na een jaar te zien: “Waarom heeft God me (ons) in de steek gelaten? Met Hem, God wil ik niet meer praten. God kan me niet meer troosten”.


Uit bovenstaande uitspraken blijkt dat het godsbeeld als dat van een goede god in elkaar is gestort. Bedoelen daarmee dat er geen God is en ook geen onsterfelijke ziel, om heel simplistisch naar Nietzsche te refereren? De Kok noemt in dit verband heel terecht Auschwitz, in de voorgaande eeuw een zo groot dieptepunt in de mensengeschiedenis dat je juist daar je kunt afvragen waar God in Godsnaam was en niet ingreep. Is het zo dat God niet meer in de geschiedenis aanwezig is, dat we er zelf voor staan. Of heeft het gebeuren van 11 september ons denken over God losgerukt uit de traditie en moeten we God opnieuw ontdekken. De reacties van de mensen op de video duidt er op dat bij een groot deel van de mensen (ik neem aan dat dit reacties in de Verenigde Staten waren) er een godsbeeld bestond, en waarschijnlijk ook nog bestaat dat heel traditioneel is als het fout gaat in het leven. Dit is geen typische Amerikaanse reactie. Immers, in tijd van nood leert men bidden, is een oeroude uitspraak en zaten tijdens de Tweede Wereldoorlog de kerken niet voller dan ooit tevoren? Het is duidelijk dat er bewust of onbewust er ergens bij de mensen een besef leeft dat er een god moet zijn. Maar wie of wat is hij of Hij?

 

Je kunt tegenwoordig bijna niet meer op een receptie of een reünie komen of je raakt wel in gesprek met iemand die bezig is met het uitpluizen van de stamboom van haar of zijn familie. Als je dan vaagt waarom zij of hij hier zo mee bezig is krijg je meestal als antwoord dat het interessant is om te weten wie je voorouders zijn. Met andere woorden de vraag “Waar kom ik vandaan?” Het eigen leven nu wordt in relatie gebracht met de geschiedenis van de voorouders. Deze vraag naar je eigen herkomst is binnen het geheel van de mensheid natuurlijk maar een klein stukje van het grote geheel.

In dit licht is het niet verwonderlijk dat, en niet alleen bij jongeren, de vraag bestaat naar de oorsprong van de wereld. Waar komt de wereld vandaan? Op zich roept deze vraag al een vraag op. Want waarom zou de wereld een oorsprong, een begin, moeten hebben? Je kunt je toch ook een eeuwige wereld denken die in een min of meer regelmatig ritme aan veranderingen onderhevig is. Is het door de evolutietheorie dat de mens is gaan denken dat er in het bestaan van de wereld een lijn te ontdekken valt? Een lijn waarvan het begin wordt gezocht.

 

Is de oerknal de oorsprong van de wereld? Het staat vast dat we in een uitdijend heelal leven. Als je dan terug gaat rekenen dat moet er zoiets als een centraal punt zijn van waaruit dit proces is begonnen. Tot op een fractie van een seconde heeft men het ontstaan van het heelal kunnen reconstrueren. Maar net het allereerste moment, het begin heeft men niet kunnen verklaren.

Een zelfde probleem speelt in de natuurkunde. Daar is men al heel lang op zoek naar het fundamentele elementaire deeltje waaruit alles is opgebouwd. Was het een eeuw geleden nog redelijk overzichtelijk met atomen die uit een kern en elektronen waren samengesteld, naarmate de zoektocht verder ging, en gaat, worden er steeds meer, al dan niet theoretische, deeltjes gevonden met steeds meer exotische namen als quarqs (al of niet met charm) en strings. Deeltjes waarbij het onderscheid tussen materie en energie niet of nauwelijks meer is aan te geven. Maar telkens blijkt achter een nieuw ontdekt elementair deeltje weer een nieuw, of een vermoeden van een nieuw, deeltje te schuilen.

De wetenschappelijke zoektocht naar de oorsprong en de meest fundamentele samenstelling van de wereld is als een hyperbool naar een rechte lijn toeloopt, deze rechte nooit helemaal zal bereiken, laat staan deze lijn overschrijden.

 


De oerknal als oorsprong van ons bestaan. Het is technisch gezien een mogelijkheid. En als daaruit een evolutie van alles het gevolg is dan hoeft dat het scheppingsverhaal van Genesis niet voor de voeten te lopen. Immers Genesis 1 begint ook met de woorden: “In het begin schiep God de hemel en de aarde”. Een schepping uit het niets, gevolgd door een geleidelijk ontstaan van de wereld.

Jasmijntje gooit de knuppel in het hoenderhok. “Meneer, hoe kan dat nou zomaar een oerknal, wie heeft die knal dan laten knallen, was dat nou god? En die krak, hoe kan god dat willen, dat kan toch niet?” Er heerst verwarring in de klas. Iedereen is het er over eens dat de knal een oorzaak moet hebben. Maar wat is die oorzaak?

Er worden twee mogelijke oorzaken genoemd. God en de natuurwetten zijn twee opties. Wanneer je kiest voor god dan kan je daarmee de natuurwetten verklaren als door god geschapen. Wanneer je kiest voor de natuurwetten als oorsprong van de oerknal dan blijf je toch met het probleem zitten waar deze wetten vandaan komen. Het lijkt een beetje op de vraag wat er eerst was, de kip of het ei?

De auteur kiest er duidelijk voor om iets als de oorsprong van alle bestaan aan te wijzen. Hij kiest hiervoor de benamingen “het Grote Raadsel” en “god”. Het lijkt in de natuurwetenschappelijke benadering erg op de benaming van “Onbewogen Beweger” die Aristoteles voor de oorsprong van alles geeft.

 

Het is duidelijk dat er iets als een oorsprong moet zijn, hoe je het ook noemt, God, Allah, of iets anders. De schrijver van het artikel kiest heel duidelijk voor het bestaan van een god die in de natuur besloten en opgesloten ligt. Het antwoord op het zoeken naar god is een zoektocht binnen de natuurwetten. Zoals hij zegt: “Breng een werkbezoek aan de deeltjesversneller Cern in Zwitserland: “want daar is men echt met god bezig”“.

Natuurlijk kan en mag je zo op zoek zijn naar een god. Je bent dan op zoek naar de meest fundamentele oorsprong van alle materie dat in deze wereld bestaat. En zolang je dat ultieme energie- of materiedeeltje niet hebt kunnen bewijzen weet je dat er iets over de grens van je zoeken moet zijn. Er moet een oorsprong van alle dingen zijn en bij gebrek aan beter noem je dat dan god.

Je schept daarmee een mechanische god, een god die alles in gang gezet heeft en die alles volgens de natuurwetten laat verlopen. Het is een god die zich niet persoonlijk met jou en mij bemoeit. Het is en god die, zoals de schrijver het zegt: “oordeelt niet, hij straft niet, hij beloont niet en hij belooft niet: geen hemel, geen maagden, geen verrijzenis van het lichaam, geen eeuwig leven”.

De Kok schets hier een godsbeeld van een, voor mij tenminste, een scheppende god die na de scheppingsdaad de verantwoording over zijn schepping uit handen heeft gegeven aan ons mensen. Bij wat wij doen en ook bij wat wij niet doen kunnen wij ons dus niet beroepen op de wil van god.

Het einde van het artikel doet wat verwonderlijk aan. God is transcedent aanwezig maar is niet verantwoordelijk te houden voor wat er hier op aarde gebeurt. Maar toch stelt de schrijver dat daardoor de leerlingen da aanwezigheid van god zullen voelen en daardoor een gevoel van warmte en vreugde zullen ondervinden.

Het artikel eindigt met de opmerking dat jongeren die de zoektocht naar god aandurven warmte en vreugde zullen vinden. De mensen die zich niet laten verwonderen zullen niets hebben aan de god van de Big Bang en ik denk aan geen enkele god.

 

 

 

 


Commentaar

 

In het artikel van De Kok spelen een aantal thema’s die met elkaar tot een geheel verweven zijn.

 

1.              Heeft het godsdienstonderwijs op school nut?

2.              Wie of wat is de oorsprong van de wereld?

3.              Als er een god is, wat heeft die met ons te maken?

 

Heeft godsdienstonderwijs op school nut?

Het antwoord van de auteur op deze vraag is een volmondig ja. Alleen al doordat heel veel van wat er in de wereld gebeurt wordt aangestuurd door religie is godsdienstonderwijs op school noodzakelijk. De schrijver noemt dit een aanvuurlading met een met een kracht met destructieve verschijningsvormen. Hij ziet als oorzaak van veel ellende in de wereld de manier van godsdienstbeleving van veel mensen. Hij ziet hierin een taak weggelegd voor het godsdienstonderwijs. Door meer kennis over de eigen religie en andere religies zal er meer onderling begrip ontstaan waardoor de kans op conflicten kleiner wordt. Er kan een duidelijker onderscheid gemaakt worden tussen wetenschappelijke waarheden en geloof en bijgeloof.

Een tweede reden is dat jongeren, en natuurlijk niet alleen zij, vroeg of laat voor levensvragen komen te staan waar zij thuis geen antwoord op krijgen. Een van de levensvragen van jongeren is de vraag naar het ontstaan van de wereld en een mogelijk einde van die zelfde wereld, de oerknal en de eindkrak. Een vraag die bij uitstek geschikt is om in de godsdienstles behandeld te worden.

 

Wie of wat is de oorsprong van de wereld?

In de klas is men het er spoedig over eens dat een oerknal de oorsprong van deze wereld geweest moet zijn en dat daaruit vervolgens alles is ontstaan. Maar met deze constatering neemt de verwarring alleen maar toe want heeft deze knal ook een oorsprong, is er iets dat deze knal heeft veroorzaakt. Er worden twee mogelijke oplossingen gegeven. Het kunnen de natuurwetten, zoals wij die kennen, zelf geweest zijn die de knal veroorzaakt hebben. In dat geval is het mogelijk om de natuurwetten zelf god te noemen. Je loopt dan automatisch tegen de vraag op of die wetten altijd hebben bestaan of dat iemand die wetten gemaakt heeft. In het tweede geval kom je uit bij iets of iemand aan het begin van alles. Ook dit kan je god noemen. Het is opvallend dat in beide oplossingen voor de oorsprong van de oerknal het begrip god naar boven komt. Er wordt geen invulling van het godsbeeld gegeven. Het enige moment dat de oorzaak van de oerknal met hoofdletters wordt genoemd wordt de term het Grote Raadsel gebruikt. Een verdere invulling van het godsbegrip is er niet. God is een transcedent iets. Dat de mensen dat wat er na de knal gebeurt is in theologische termen beschrijven heeft er zijn oorzaak in dat ook zij een resultaat van de oerknal zijn ook al menen zij goddelijk geďnspireerd te zijn.

Over de eindkrak, de voltooiing van de wereld wordt in het artikel verder niet gesproken. Dat is verwonderlijk. Juist in een puur natuurkundige verklaring van de schepping moet er een moment komen dat het heelal, dat nu nog uitdijt, weer gaat inkrimpen. Er komt een moment dat de zwaartekracht sterker wordt en alles zich samentrekt tot de uiteindelijke eindkrak. Is de cirkel dan gesloten en zijn we terug bij de oorzaak van de oerknal, bij de transcendente god, of zijn we aan het einde van een lijn gekomen waar ons iets heel anders te wachten staat?


Als er een god is, wat heeft die met ons te maken?

Het scheppingsbeeld van de Kok is mechanisch. Goed, er moet een eerste oorzaak van de oerknal zijn en dat mag je dan god noemen, maar dan houdt het ook op. Alles wat er na de oerknal is ontstaan is geheel volgens de wetten van de natuur gebeurd. Hierin is geen goddelijke leiding aanwezig. Deze god van de schepping is een transcendentie die wij nooit zullen kunnen begrijpen.

In dit licht is het verwonderlijk dat hij stelt dat je wanneer je toch op zoek naar god wilt gaan je naar de deeltjesversneller Cern in Zwitserland moet gaan. Daar zijn wetenschappers bezig met de zoektocht naar de meest elementaire deeltjes waar ons heelal uit bestaat. Maar is dit bij voorbaat geen zinloze zoektocht? Immers, het ultieme begin zal je nooit kunnen vinden omdat het transcedent is. Je kunt het hooguit benaderen.

Zo redenerend kom je bij een god die niet met menselijke begrippen omschreven kan worden. Een god die zich ook niet met deze wereld bemoeit. Volgens de Kok is dit een goede god omdat hij dus niet oordeelt en straft, niet beloont en dus ook geen hemel, maagden, geen verrijzenis van het lichaam en geen eeuwig leven belooft.

Wanneer god zich niet met deze wereld bemoeit kan je jezelf niet achter hem verschuilen. Je kan deze god ook niet voor je eigen karretje spannen. Je bent dus zelf helemaal verantwoordelijk voor je daden. Er is geen goddelijke inspiratie.

De Kok noemt deze god een kille god van de natuurwetten. Hij beseft ook dat met alleen dit godsbeeld de jongeren geen stap opgeschoten zijn in hun zoeken naar de zin van het bestaan. Jongeren, en niet alleen zij, hebben in dit bestaan ook behoefte aan warmte en liefde. Dat dit te vinden is door het ontwikkelen van een besef van een bestaan van transcendentie is mij uit het artikel niet duidelijk geworden.

Een god die zich niet met deze wereld bemoeit is natuurlijk mogelijk te denken. Je komt dan uit bij de schepping als een eenmalige daad van god. Een god die hooguit nog toeziet op het verloop van zijn schepping maar er niets meer mee doet. Dit is een schepping zonder doel. Dit is ook een schepping zonder geloof. Het enige waar je in kunt geloven zijn jezelf en je medemensen. Geloven in god heeft dan geen zin omdat er geen sprake is van een wisselwerking tussen jou en god.

In dit scheppingsbeeld is het ook niet nodig om je druk te maken over de eindkrak. Als god niet steeds scheppend in zijn schepping aanwezig is dan kan er ook geen voltooiing van de schepping zijn. Wat er dan aan het einde van de tijden overblijft is de eindkrak, het omgekeerde van de oerknal maar net zo strak in natuurkundige wetten vastgelegd. In dit beeld is inderdaad geen plaats voor een hemel en eeuwig leven.

Een van de levensvragen van jongeren is de vraag naar de zin van het bestaan. Ik denk dat met de door de Kok beschreven transcendente god deze vraag niet bevredigend beantwoord is. Je erkent dat er een god bestaat maar je kunt er niets mee. Je moet alles zelf doen en bent volledig zelf verantwoordelijk voor je doen en laten. Je hebt niets waar je op terug kunt vallen. Je houding ten opzichte van ethische problemen wordt dan ook heel anders. Bijvoorbeeld het klonen van mensen. Als het volgens de natuurwetten mogelijk is en het is technisch haalbaar dan kan je het gewoon doen want je hoeft je niet af te vragen of je het mag doen. Ook de zorg voor het milieu wordt dan heel anders. In plaats van het rentmeesterschap over de schepping met alle eerbied daarvoor wordt het dan een puur economische aangelegenheid, hoe kunnen we zo zuinig mogelijk met de aarde omgaan om er zo lang mogelijk op te kunnen leven.


Tegenover dit beeld van god als schepper staat het beeld van God die de schepping een begin heeft gegeven. God die de schepping niet zomaar begonnen is maar die in de schepping aanwezig is. God die de schepping een doel geeft. Het doel is de voltooiing, de vervolmaking van zijn schepping. De bron van warmte die de schrijver van het artikel voor ieder mens nodig acht hoeven we dan niet binnen onszelf te zoeken. Die warmtebron van waaruit wij kunnen leven is God die in de geschiedenis en dus in ons leven aanwezig is. Ik denk dat deze God, die ook wij niet kennen en slechts in gebrekkige mensentaal is te benoemen, de zin geeft aan ons bestaan en niet een kille hypothetische god die de wereld in gang gezet heeft en daarna hoogstens toekijkt hoe wij hier aanmodderen.

 

Conclusie.

In zijn artikel stelt de Kok dat er in het zoeken van (jongere) mensen naar de zin van het bestaan een duidelijke behoefte bestaat aan een god. In zijn visie is god en scheppende macht die na de daad van de schepping het verloop van het heelal aan de natuurwetten overlaat.

Het is volgens hem een goede god omdat we bij ons doen en laten we ons niet kunnen verschuilen achter de wil van deze god. In dit denkbeeld zou bijvoorbeeld de ramp van 1 september 2001 in New York niet hebben plaats gevonden omdat de daders rechtvaardiging en beloning verwachtten door God, Allah. Misschien dat hier iets van waarheid in zit, maar dan los je nog maar een deel van de oorzaak op. Het probleem is denk ik veel fundamenteler. Het is vooral het superioriteitsgevoel van de westerse wereld, met de Verenigde Staten voorop, dat veel wrevel in de rest van de wereld veroorzaakt. Zolang deze tweedeling blijft bestaan zal er altijd een dreiging van geweld blijven. Geweld dat onder door de plegers gerechtvaardigd zal worden door het eigen geloof maar dat vooral een politieke en economische achtergrond heeft. Ter vergelijking kan men de geschiedenis van de “christelijke” Kruistochten er op naslaan.

Het beeld dat een god die zich persoonlijk met deze wereld bemoeit uitsluitend een negatieve werking heeft klopt niet. In de ontwikkelingssamenwerking zijn heel veel mensen werkzaam die daartoe gedreven zijn door een religieuze inspiratie. Een antwoord op de vraag waar de jongeren hun behoefte aan warmte en liefde vandaan halen geeft de Kok ook niet.

Het beeld van de transcendente en tevens afwezige god noemt de Kok zelf kil. Daarin heeft hij gelijk. In mijn visie past het beeld van een warme, levende, met ons meelevende, God. Een God die met de schepping een doel voor ogen heeft. Die met ons naar dit doel toe wil werken, de voltooiing van de schepping. Dit hoeft voor ons geen onzichtbare god te zijn. Wij kunnen God overal ontmoeten, in de Schepping, in het gezicht van de ander. Dit is de God die het bestaan zin geeft, die de zin van het bestaan is. Zo deel uitmaken van de Schepping geeft je eerbied voor de Schepper en de Schepping. Dan is er ook geen angst meer voor een herhaling van 11 september 2001.