Meditatieviering in de adventstijd                                                8 december 1994

 

Lezing:

Genesis 8: 1 - 14 en 22

 

 

Het water staat je aan de lippen. Letterlijk, zo moet Noach het hebben onder­gaan. De hemel en de aarde braakten gezamenlijk het alles vernietigende water uit. Water, vaak een symbool van leven, maar nu de veroorzaker van dood voor heel de schepping, mens en dier. Slechts een handvol mensen, samen met een bonte verzameling dieren overleeft deze ondergang. Hoewel, zou No­ach, na zo vele dagen, nooit de gedachte hebben gehad dat de ark een drijvende doodkist was, waarvan de bewoners alleen maar uitstel van het definitieve einde hadden. Wat hield Noach op de been? Was het zijn geloof in God? Was het zijn hoop op . . ., op wat dan? Zijn enige hoop was de belofte van Gods verbond. Voor ons zou in zo een situatie het woord wanhopen eerder bij je opkomen dan het woord hopen.

En dan gebeurt het. God denkt aan Noach en aan heel zijn schep­ping en Hij stopt de watervloed. Langzaam maar zeker zakt het water tot de ark vastloopt op een berg. De ark heeft vaste grond gevonden. U en ik zouden vast meteen naar buiten gegaan zijn om te zien waar we terecht waren gekomen en om aan de slag te gaan. Noach wacht; pas na veertig dagen begint hij, met behulp van een raaf en vervolgens drie maal een duif, de omgeving te verkennen. Waarom wacht Noach zo lang? Vertrouwt hij het niet en blijft daarom wachten in de ark? Of heeft hij juist zoveel vertrouwen in God dat hij durft te wachten tot hij een teken krijgt om de ark te verlaten?


Laten we proberen ons een ogenblik in de situatie van Noach te verplaatsen. Het verleden is definitief afgelopen. En als er al een toekomst is dan is die wel heel onzeker. Bovendien draag je dan ook nog de zorg voor heel de schepping die met je mee reist. Je moet er toch niet aan denken! Of moet je er juist wel aan den­ken. Ook nu dreigen mensheid en schepping ten onder te gaan. Niet door water deze keer, maar door bloed. Een paar minuten TV-journaal zijn voldoen­de om ons dit te laten beseffen. En ligt ook niet het lot van de hele schepping in onze handen? Is het niet zo dat als wij doorgaan met de aarde uit te putten en te vervuilen er weer een einde aan Gods schepping komt? Ditmaal definitief.

Soms kan je het gevoel bekruipen dat je als Noach bent. Samen met een paar aan elkaar verbonden mensen dobberend op de wereldzee. Is er dan nog hoop, en zo ja waar haal je die van­daan? Hoop die geen zekerheid geeft, maar wel vertrouwen. Vertrouwen in een toekomst, vertrouwen in God. Dan verandert de zaak opeens. Je drijft dan niet meer doelloos rond, maar je weet, net als Noach dat je geleid wordt. Dan kan je ook het geduld opbrengen om te wachten tot er weer vaste grond onder je voeten is. Geduld opbrengen, niet stilzitten, want er is ook in onze ark veel werk te doen.

Zo mogen wij op weg zijn naar het kerstfeest, het moment dat wij gedenken dat onze Heer Jezus Christus is geboren,die de loods is op de ark waarin wij, samen of ieder persoonlijk, op weg zijn. In Hem is onze hoop op de toekomst verank­erd.