Meditatieviering in de 40-dagentijd                                     10 maart 1994

 

Teksten:

Ezechiël 33: 1 - 19

Johannes 8: 1 - 11

 

 

Gij dan, wat zegt Gij? Ook al in het aan dit gedeelte uit het Evangelie vooraf­gaande hoofdstuk is Jezus door de Schriftgeleerden en Farizeeën op de proef gesteld. Wie ben Je, wat kom Je hier doen? Loop Je niet dwars door de waar­den en normen die hier gel­den. Nu ruiken zij hun kans. Ze hebben iemand ge­von­den, van wie de schuld zonder enige twijfel vast­staat. Een vrouw is op he­terdaad betrapt op overspel, iets waar volgens de toen geldende Joodse wetten de doodstraf op stond. Je kunt je het triomf­gevoel voorstellen waarmee zij haar bij Jezus brengen. Zij vormen een kring om haar heen. Zo is deze vrouw opge­sloten. Let­terlijk, want door de fysieke aanwezigheid van de mannen kan zij niet vluch­ten. Figuurlijk, want zij weet zich ingesloten door de wetten die in die tijd golden. Over de schuldvraag valt niet te twisten; zij is gewoon schuldig. Jezus zal nu dus kleur moeten bekennen. Gij dan, wat zegt Gij? En wat doet Jezus? Hij bukt Zich en schrijft met de vinger in de grond. Wat schrijft Hij? We weten het niet. Misschien is het alleen maar een gebaar om uit te drukken dat Hij even de tijd wil nemen om zijn antwoord te formuleren. Heel treffend is deze scène door de schilder Rembrandt uitgebeeld. Een kopie van deze tekening is op de omslag afgedrukt. Dit is ook geen vraag waarop je zomaar reageert. Het gaat om de toekomst van de vrouw die voor Hem is gebracht. Het gaat om leven of dood.

Maar de Schriftgeleerden blijven aandringen, zij wil­len nu duidelijkheid. Waar sta Je, wiens kant kies Je?


 

En dan komt het antwoord van Jezus: Wie van  u zonder zonde is, werpe het eerst een steen naar haar. En Jezus bukt zich weer om op de grond te schrijven. Het is een wat raadselachtig antwoord, maar de beteke­nis begint lang­zaamaan bij iedereen door te dringen. Bij de oudsten het eerst. Zijn zij door hun ouder­dom de meest wijze van de omstanders, of hebben zij in hun leven zoveel zonde gedaan dat zij beseffen dat zij zeker niet zon­der zonden zijn? Ook hierop geeft de evan­gelist Johan­nes geen antwoord. Dan gaan de mannen, één voor één. De kring is gebroken. De vrouw kan weer gaan waarheen zij wil. Zij blijft alleen over met Jezus die haar de vraag stelt: Heeft niemand u veroor­deeld? Nee, is haar antwoord. Het zal best een beetje verbaasd geklonken hebben. En dan komt de volledige bevrijding voor haar als Jezus zegt: Ook Ik veroordeel u niet. Ga dan heen en zondig van nu af aan niet meer. Dat is niet zoiets van; wat er is gebeurd stelt niets voor en we vergeten het maar. Er is wel degelijk iets gebeurd dat niet door de beugel kan. Maar Jezus wil niet stil blijven staan bij het verle­den. De toekomst is voor Hem belangrijker en dat laat Hij zien door de vrouw weer een toekomst te geven.

 

Als wij, nu, twee duizend jaar later, ons in dit tafe­reel proberen in te leven in wiens plaats staan wij dan?

In die van de overspelige vrouw? Laten we eerlijk zijn, zijn wij altijd even trouw aan God en aan el­kaar? Nee toch, als wij ons zelf toetsen aan de wetten van God en van de wereld dan vallen ook wij door de mand en blijft ons niet over dan de veroordeling af te wacht.

Of past de rol van de Farizeeën en Schriftgeleer­den ons meer? Met het wetboek in de hand de ander veroor­delen. O, natuurlijk, de Farizeeën hadden het recht volledig aan hun kant staan, maar alle men­selijkheid bij het toepassen van dat recht was verdwe­nen. Kunnen wij wel zo flexibel zijn bij het toepassen van ons recht en onze re­gels, of is bij ons iedereen die ééns gestolen heeft ook voor altijd een dief.

Mogen wij misschien ook in de plaats van Jezus gaan staan? Luisterend naar de ander en niet te snel een oordeel klaar hebben. Even de tijd nemen om in het zand te schrijven, om na te denken. En dan de ander niet te veroordelen, maar te bevrijden en nieuw uit­zicht op de toekomst te geven.


 

Ook ons wordt keer op keer de vraag gesteld: Gij dan, wat zegt gij? Hoe reageren wij dan? Pakken wij het wetboek en passen de regels een rechts een averechts toe of proberen wij in ons antwoord iets van medemenselijkheid te laten doorklinken? Johannes laat ons in dit gedeelte van het Evan­gelie laat zien is hoe wij met elkaar om moeten gaan, de verantwoording die wij voor elkaar moeten dragen. Of zoals de profeet  Ezechiël het zegt; wij moeten een wachter zijn voor elkaar. Als je ziet dat er gevaar dreigt moet je de ander waarschuwen, en andersom als de ander ziet dat jij gevaar loopt en je waarschuwt, dan moet je dat niet in de wind slaan. Gelukkig hoeven we dit niet allemaal alleen te doen. Er is een grote wachter, God zelf, die ons bij dreigend gevaar waarschuwt. Als wij naar deze waarschuwingen luisteren dan zal er leven, toekomst, zijn voor ons zelf en voor iedereen. Dat dit geen onmogelijke opgave is heeft Jezus, die Zich onze Broeder noemt ons laten zien.

 

Aan het begin van dit hoofdstuk uit Johannes staat dat Jezus naar de Olijfberg gaat, de plaats waar Hij naar toe gaat om er met God zijn Vader te praten. Moge er voor ons in deze tijd van vasten en meditatie voldoende ruimte zijn om naar onze Olijfberg te gaan.